Nationaal programma voor het behoud van het papieren erfgoed

Het verval van calqueerpapier, UPAA-MD en Schadeatlas ontwerptekeningen

Randschade voor de reparatie.

Hoe vergroten we de kennis over collecties ontwerp- en bouwtekeningen en hun verval, in het bijzonder bij de collecties van Het Nieuwe Instituut (HNI)? Om die vraag te beantwoorden startte in 2018 een onderzoeksproject met drie onderwerpen: het verval van calqueerpapier, het verbeteren van de Universal Procedure for Archive Assessment – Maps and Drawings (UPAA-MD) en het maken van een opzet voor een schadeatlas architectonische tekeningen. De uitvoer lag in handen van Hilde Schalkx en Aafke Weller van Hoogduin Papierrestauratoren, in samenwerking met het team collectiebeheer van HNI. Het project bestond uit het doen van materiaal-technisch/analytisch onderzoek enerzijds (calqueerpapier) en het ontwikkelen van een hulpmiddel om collecties ontwerptekeningen te inventariseren op schade (een nieuw UPAA-MD met bijbehorende schadeatlas) anderzijds.

Om bij de conservering een prioritering aan te kunnen brengen is meer gedetailleerde kennis nodig van de diverse deelcollecties en hun schade. Daarnaast spelen er veel vragen rond de conservering van de specifieke materiaalsoorten die bij ontwerptekeningen voorkomen. Er zijn bijvoorbeeld grote verschillen in het verval van calqueerpapier. Hoe komt dit? Welke papiersoorten lopen het grootste risico op schade? Hoe kan dit risico beperkt worden? Zolang deze vragen onbeantwoord blijven is het niet goed mogelijk om beleid te maken en loopt het structurele beheer van de collectie altijd achter de feiten aan. 

Calqueerpapier

In eerste instantie was het de bedoeling te kijken naar het verval van verschillende soorten calqueerpapier. Dit is een verzamelnaam voor transparante papiersoorten die op verschillende manieren en met verschillende grondstoffen zijn gemaakt. Zo heb je papieren die transparant zijn gemaakt door ze te impregneren met olie of andere vettige substanties, maar ook papieren die transparant zijn doordat de vezels voordat het papier gevormd werd veel langer zijn gemalen dan normaal. Daarnaast kunnen er verschillende coatings zijn gebruikt. Geïmpregneerde papieren zijn vaak vergeeld en bros (‘brittle’) en daardoor kwetsbaarder dan andere soorten calqueerpapier. Het onderzoek was erop gericht om aan de hand van voorbeelden uit de collectie van HNI voor de ‘hoofdklassen’ van transparant papier zoals uit de literatuur bekend de schade te analyseren en karakteriseren. 

Na een literatuuronderzoek en contact met specialisten bleek het determineren van typen calqueerpapier op basis van visuele kenmerken problematisch. De productietechnieken zijn vaak door elkaar heen gebruikt, waardoor de ‘hoofdklassen’ minder eenduidig zijn dan gedacht. Daarnaast spelen ook andere variabelen een rol bij het verval, zoals de dikte en hoe het papier bewaard is geweest. Er werd daarom een nieuwe invalshoek gekozen voor het materiaaltechnisch onderzoek. Niet het verval van calqueerpapier an sich werd centraal gesteld, maar het verval onder invloed van de hitte die wordt gebruikt bij het aanbrengen van heat set tissues. Dat zijn door hitte geactiveerde reparatiepapieren (met vooraf aangebrachte lijmlaag) die worden gebruikt bij het plakken van scheuren bij calqueerpapier en andere watergevoelige papiersoorten.

Het is algemeen bekend dat hitte niet goed is voor papier en het verval bespoedigt. In de restauratieliteratuur is echter weinig te vinden over de invloed die warmte precies heeft en of er bij veel voorkomende behandelingen met warmte ook schade ontstaat, of dat er een veilige bandbreedte is waarbinnen warmte gebruikt kan worden.

De eerste stap na het literatuuronderzoek was, te bepalen hoe vaak er eigenlijk met heat set tissues wordt gewerkt, met welke soorten en met welke temperatuur. Hiertoe werd in september 2019 een enquête uitgezet via de Conservation Distribution List (ConsDistList, tegenwoordig Conservation Forum), een veel gebruikt platform waar restauratoren informatie uitwisselen.
De enquêteresultaten bevestigden dat heat set tissues veelvuldig gebruikt worden bij de conservering van grote collecties en dat hierbij soms hoge temperaturen worden gebruikt, oplopend tot 200° C. Ook gaf de enquête aan dat restauratoren zich zorgen maken over de temperatuur en diverse andere aspecten van het gebruik van heat set tissue. 

Verder onderzoek vond plaats in samenwerking met Andra Danila, toenmalig post-initieel-student Conservering en restauratie van cultureel erfgoed aan de Universiteit van Amsterdam, en richtte zich op het meten van de temperatuur van papier dat met een warmtevoetje werd verhit. Dit bleek niet eenvoudig, omdat er altijd een seconde of twee zit tussen het meetmoment en het verwijderen van het warmtevoetje, waardoor thermische energie verloren gaat. Maar het lijkt erop dat het papier niet dezelfde temperatuur bereikt als ingesteld.

Andere tests bestonden uit het aanbrengen van Archibond tissue, een veel gebruikt merk heat set tissue, op de papiermonsters met behulp van een warmtevoetje, waarbij verschillende temperaturen (90, 120, 150, 180 en 200°C) en applicatietijden (4 en 15 seconden) werden gebruikt. De monsters werden vervolgens kunstmatig verouderd en op verschillende manieren geanalyseerd: onder UV-licht, met een kleurenspectrofotometer, en met size-exclusion chromatografie (SEC, om de polymerisatiegraad te meten). Tot een temperatuur van 150°C en een applicatietijd van 4 seconden werden geen significante veranderingen in het papier gemeten. De papiermonsters bestonden uit tekeningen uit de jaren tachtig van de twintigste eeuw, die door HNI waren afgestoten. De resultaten kunnen bij andere papiersoorten anders zijn. 

De volledige bevindingen staan in een artikel dat in 2023 bij het Journal of the Institute of Conservation zal worden ingediend.

UPAA-HNI
Tegelijkertijd werd gewerkt aan de aanpassing van UPAA-MD, wat in de loop van het project werd hernoemd tot UPAA-HNI. Het nieuwe UPAA-model is ontwikkeld door aan de hand van de collectie van HNI en in samenspraak met een klankbordgroep, bestaande uit Cristina Duran Casablancas (Stadsarchief Amsterdam), Gerrit de Bruin (NA) en Alfred Marks (HNI), te inventariseren welke schadevormen specifiek bij ontwerptekeningen voorkomen en welke schadevormen en kenmerken relevant zijn om te registreren. De verkregen gegevens zijn verwerkt in een schade-inventarisatie-formulier en er is een Excelbestand gemaakt om de gegevens automatisch te kunnen verwerken.

De belangrijkste doelstelling was om de uitkomsten van een UPAA-onderzoek meer concreet te maken en beter te kunnen vertalen naar maatregelen om de conditie van de collectie te verbeteren. Hoewel op managementniveau de percentages die uit een UPAA-onderzoek naar voren kwamen waardevol waren en een vergelijking met gelijksoortige collecties mogelijk maakten, konden restauratoren weinig met de uitkomsten. Ze gaven aan dát er schade was, maar niet hoevéél en waar. 

Door deze gebreken werd UPAA slechts in beperkte kring toegepast in de afgelopen vijfentwintig jaar. Het model was daarnaast niet zo toegankelijk. De instructies waren lastig te volgen en de resultaten waren moeilijk te interpreteren voor mensen die geen parate kennis van statistiek hebben. Een belangrijk deel van de aanpassing bestond dan ook uit het aanvullen en herschrijven van de handleiding om meer achtergrond te geven. De gebruiker wordt meer bij de hand genomen en uitgelegd wat hij of zij aan het doen is. 

Een belangrijk verschil met het oude UPAA is dat er nu categorieën van schade-omvang kunnen worden aangegeven. Bijvoorbeeld: x% van de collectie heeft scheuren tot 5 cm lengte, x% heeft scheuren tot 15 cm lengte etc. Ook kan het model gebruikt worden om tellingen van inventarisnummers te doen of technieken of formaten te onderzoeken. Het is daarmee niet alleen voor restauratoren interessant.
De handleiding en de bijbehorende Excelbestanden bevinden zich nog in een testfase en komen in de loop van 2023 via de website van Metamorfoze beschikbaar.

Schadeatlas ontwerptekeningen

Ook is gewerkt aan een Schadeatlas ontwerptekeningen, waarmee niet-restauratoren de relevante schadesoorten en materiaalsoorten kunnen herkennen. De nadruk ligt hierbij op tekeningen op papier. Met dit praktische hulpmiddel kunnen eigen medewerkers van elke archiefinstelling de meest relevante schadesoorten en materiaalsoorten herkennen en (zo nodig onder begeleiding) een schade-inventarisatie (laten) uitvoeren die als basis kan dienen voor een collectiebehoudsplan, prioritering of offerte- of subsidieaanvraag. Daarnaast vergroot het gebruik van deze hulpmiddelen de parate kennis van medewerkers en stimuleert het de betrokkenheid bij de materiële kant van de tekeningen waar ze mee werken. 

De meest voorkomende schadevormen zijn geïdentificeerd tijdens de conserveringswerkzaamheden binnen het kader van het programma Architectuur Dichterbij. Naast beschrijvingen van schadevormen en het materiaal zal er een hoofdstuk worden gewijd aan de karakteristieken van architectuurarchief, geschreven door Ellen Smit van Het Nieuwe Instituut. De Schadeatlas ontwerptekeningen komt eind 2023 beschikbaar.


Hilde Schalkx (Hoogduin Papierrestauratoren), september 2022
Opdracht: Behrang Mousavi, Hoofd Collectie Het Nieuwe Instituut